Ongelijke geografische verdeling van genderbevestigende zorg: Een vergelijkende typologie van trans-specifieke zorgsystemen in Europa.
We weten dat de toegang tot genderbevestigende gezondheidszorg niet alleen binnen Europese landen verschilt, maar ook tussen Europese landen. Deze verschillen kunnen ertoe leiden dat sommige mensen meer obstakels ervaren bij het verkrijgen van zorg dan anderen, wat leidt tot een oneerlijke verdeling van zorg. In dit artikel hebben we als doel gehad de toegang tot trans-specifieke zorg in Europa (inclusief het VK) te beschrijven en uit te zoeken welke landen op een vergelijkbare manier opereren. Op deze manier hoopten we te begrijpen welke soorten zorg er bestaan en hoe deze kunnen samenhangen met belangrijke zorggerelateerde factoren, zoals wachttijden en het sociaal-politieke klimaat.
In dit onderzoek hebben we vier clusters van landen geïdentificeerd. Het eerste cluster noemden we centraal conservatief (bijv. het VK) en het tweede centraal hervormend (bijv. Zweden). Beide groepen landen leveren voornamelijk zorg via één centrale instelling en hebben een hoog zorgaanbod. Ze verschillen echter doordat de landen in cluster één strengere regelgeving hebben om toegang te krijgen tot zorg, zoals het vereisen van een diagnose, en minder beleid om transrechten te beschermen in vergelijking met landen in cluster twee. Cluster drie is gelabeld als gedecentraliseerd gemarktiseerd (bijv. Oostenrijk). In deze landen wordt zorg meestal aangeboden door onafhankelijke en meer gespecialiseerde klinieken. De zorg is echter niet goed gereguleerd, en de kwaliteit van de zorg hangt vaak af van de vraag naar behandelingen en de concurrentie tussen verschillende aanbieders. Het vierde cluster van landen is gelabeld als onderontwikkeld (bijv. Polen), omdat in deze landen het zorgaanbod laag is en er weinig tot geen beleid is om transrechten te beschermen. De wachttijden voor zorg verschilden aanzienlijk tussen de groepen landen, waarbij groep één langere wachttijden had dan de rest. Aan de andere kant was de publieke steun voor transpersonen het laagst in cluster vier, wat werd weerspiegeld in het feit dat mensen in onderontwikkelde landen (cluster vier) het gevoel hadden hun genderidentiteit het meest te moeten verbergen.
Wil je meer weten over dit onderzoek? Je kunt verder lezen in de onderstaande infographic of in de wetenschappelijke publicatie
Abstract: We propose a psychologically-informed concept of social health to join physical and mental components in a more comprehensive assessment of human health. Although there is an extensive literature on the importance of social relationships to health, a theoretical framework is needed to coalesce this work into a codified conceptualisation of social health, defined here as adequate quantity and quality of relationships in a particular context to meet an individual’s need for meaningful human connection. Informing this novel conceptualisation, we outline eight key propositions to guide future research and theory on social health, including five propositions focused on the conceptualisation of social health and three focused on its population patterning. The former five propositions include that social health is an outcome in its own right, that health interventions can have divergent effects on social versus physical and mental aspects of health, that social health has independent effects on quality of life, that it is a dynamic and contextual construct, and that it is embedded and encoded in the human body (and mind). The utility of the social health concept is further revealed in its significance for understanding and addressing population health concerns, such as health inequalities experienced by marginalised groups.
Abstract: This systematic review assessed the state and quality of evidence for effects of gender-affirming hormone therapy on psychosocial functioning. Forty-six relevant journal articles (six qualitative, 21 cross-sectional, 19 prospective cohort) were identified. Gender-affirming hormone therapy was consistently found to reduce depressive symptoms and psychological distress. Evidence for quality of life was inconsistent, with some trends suggesting improvements. There was some evidence of affective changes differing for those on masculinizing versus feminizing hormone therapy. Results for self-mastery effects were ambiguous, with some studies suggesting greater anger expression, particularly among those on masculinizing hormone therapy, but no increase in anger intensity. There were some trends toward positive change in interpersonal functioning. Overall, risk of bias was highly variable between studies. Small samples and lack of adjustment for key confounders limited causal inferences. More high-quality evidence for psychosocial effects of gender-affirming hormone therapy is vital for ensuring health equity for transgender people.